Antwoord op prejudiciële vragen gerechtshof Den Haag
Het langverwachte antwoord van de Hoge Raad op de prejudiciële vragen die het gerechtshof Den Haag heeft gesteld is er! Op 22 december 2023, stelde het hof prejudiciële vragen over de uitleg van het per 1 juli 2023 gewijzigde eerste lid van artikel 349a Fw. Op 22 mei 2024 verscheen de conclusie van de AG; daarna was het wachten op de prejudiciële beslissing. Die verscheen op 20 december 2024.
Waar ging het ook al weer over?
De verzoekers zijn twee schuldenaren die de rechtbank om toelating tot de Wsnp hebben verzocht. De rechtbank heeft dát verzoek toegewezen, maar het verzoek om een eerdere ingangsdatum slechts gedeeltelijk toegewezen. In plaats van de gevraagde 18 maanden bepaalt de rechtbank de ingangsdatum op slechts 1 maand vóór de datum van het toelatingsvonnis. De reden daarvoor is kort gezegd, omdat de rechtbank de afdrachten die onder beslag zijn gedaan, niet heeft meegerekend. Omdat de aflossingen niet ten gunste van de gezamenlijke schuldeisers waren gekomen, maar alleen ten gunste van de schuldeiser die beslag had gelegd, was volgens de rechtbank geen sprake van een ‘eerste aflossing’ als bedoeld in de wet. Het voor de boedel beschikbare spaarsaldo is het equivalent van 1 maand boedelafdracht.
De schuldenaren stelden hoger beroep in van het vonnis van de rechtbank. Zij willen dat hun verzoek tot vaststelling van een eerdere ingangsdatum alsnog volledig wordt toegewezen. In die procedure heeft het hof vervolgens een aantal prejudiciële vragen voorgelegd aan de Hoge Raad, om duidelijkheid te krijgen over de manier waarop de nieuwe wettelijke regeling moet worden uitgelegd.
De prejudiciële vragen
Het gerechtshof Den Haag heeft twee prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. De vragen zijn als volgt geformuleerd:
1. Wat dient te worden verstaan onder ‘eerste aflossing’, ‘in het kader van’ en ‘buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f’ in artikel 349a lid 1 Fw?
2. Is de rechter bevoegd om, bij de toepassing van artikel 349a lid 1 Fw, voor de termijn van de schuldsaneringsregeling in beginsel slechts die periode voorafgaand aan zijn uitspraak in aanmerking te nemen waarin de schuldenaar:
i) heeft voldaan aan een inspanningsplicht om ten behoeve van de boedel zoveel mogelijk baten te verwerven (alsof de wettelijke schuldsaneringsregeling die periode al van toepassing was), en
ii) uit zijn inkomen heeft afgelost aan, dan wel heeft gespaard ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers: alles wat niet diende of zou plegen te worden vrijgelaten als de wettelijke schuldsaneringsregeling in die periode al van toepassing was geweest, en daarbij de voorwaarde te stellen dat het gespaarde daadwerkelijk aan de boedel wordt afgedragen?
Conclusie van de Advocaat-Generaal
Op 22 mei 2024 werd de conclusie van AG De Bock gepubliceerd (ECLI:NL:PHR:2024:562). De AG staat uitgebreid stil bij het wettelijk kader van de schuldhulpregelingen in brede zin, bespreekt de wetswijziging van 1 juli 2023 en staat vervolgens stil bij het begrip 'buitengerechtelijke schuldregeling', de begrippen 'eerste aflossing' en 'in het kader van' en de inspanningsplicht, waarbij zij de feitenrechtspraak van de afgelopen maanden betrekt. Tot slot volgt beantwoording van de prejudiciële vragen.
De conclusie van de AG is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vervolgens vrij is dat advies al dan niet te volgen. Uit de prejudiciële beslissing blijkt dat de Hoge Raad op diverse punten het advies heeft gevolgd, maar ook op een belangrijke punt anders heeft beslist.
Uitgangspunt bij antwoord op de prejudiciële vragen
De prejudiciële vragen gaan dus over de uitleg en toepassing van de zinsnede “de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f, indien die dag eerder is gelegen”. De achterliggende gedachte van dit onderdeel van de wetswijziging is verkorting van het schuldhulpverleningstraject. De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vragen dan ook met inachtneming van die gedachte, waarbij de Hoge Raad in zijn oordeel ook het belang van schuldeisers - dat zoveel mogelijk op hun schulden wordt afgelost dan wel aan de boedel wordt afgedragen - betrekt. Nadat aan de schuldenaar de schone lei is verleend kunnen hun (onder de Wsnp vallende) onbetaald gebleven vorderingen immers niet meer verhaald worden.
Belangrijkste oordelen Hoge Raad
(i) met de in art. 349a lid 1 Fw bedoelde eerste aflossing in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling wordt bedoeld: de eerste aflossing tijdens het minnelijke traject van schuldhulpverlening;
(ii) sparen tijdens het minnelijk traject van schuldhulpverlening kan ook een vorm van eerste aflossing zijn;
(iii) als 'eerste aflossing' is aan te merken een aflossing of gespaard bedrag dat ten goede is gekomen aan de gezamenlijke schuldeisers;
(iv) een aflossing aan een of enkele schuldeisers uit hoofde van een ten laste van de schuldenaar gelegd beslag kan ook als een eerste aflossing worden aangemerkt;
(v) met een eerste aflossing moet op één lijn worden gesteld de vaststelling dat de schuldenaar geen aflossingscapaciteit heeft;
(vi) tijdens het minnelijke traject rust op de schuldenaar een inspanningsverplichting die niet geheel gelijk behoeft te zijn aan, maar wel vergelijkbaar is, met de inspanningsverplichting die geldt in de Wsnp;
(vii) de rechter dient ambtshalve te toetsen of sprake is van een alternatief aanvangsmoment;
(ix) de rechter kan saldering toepassen, alsook gebruik maken van de mogelijkheid de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen.
Organisatie
- Hoge Raad der Nederlanden
Documentsoort
- Uitspraken en jurisprudentie
Trefwoorden
- Afdrachtplicht
- Hoge Raad
- Ingangsdatum
- Inspanningsplicht
- Rechtspraak
- Schuldhulpverlening (Msnp)
- Verplichtingen Wsnp
- Vrij te laten bedrag (vtlb)
Gerelateerd
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2024 is de rechtbank (ambtshalve) van oordeel dat er aanleiding bestaat om een eerder aanvangsmoment van de termijn van de schuldsaneringsregeling te bepalen dan de dag waarop de rechtbank de ...
In deze zaak onderzoekt de rechtbank, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2024, of er aanleiding bestaat om een eerder aanvangsmoment van de termijn van de Wsnp te bepalen dan het moment waarop de Wsnp wordt toegepast.
Verzameling van uitspraken waarin de rechtbank oordeelt dat er inderdaad een eerdere ingangsdatum kan worden bepaald, maar in sommige gevallen niet zóveel eerder als gevraagd. Als er al beslag lag voordat het minnelijk traject van start ging ...