Ten onrechte minnelijk traject overgeslagen
Verzoeker wenst te worden toegelaten tot de Wsnp. In de rapportage van de schuldhulpverlener is een uitgebreide toelichting opgenomen waarom het in deze zaak (ECLI:NL:RBOBR:2025:2501) onmogelijk zou zijn om een buitengerechtelijke schuldregeling tot stand te brengen.
Kort gezegd komt het er op neer dat verzoekers zeer lange tijd een tumultueus en chaotisch leven leidde, waarbij hij op verschillende locaties verbleef. Vanaf 2017 ging het weer goed met hem, maar in 2019 heeft hij een zeer schokkend incident meegemaakt waarna het weer snel bergafwaarts met hem ging. Volgens de schuldhulpverlener is het aannemelijk dat in de periode 2019/2020 schulden zijn ontstaan die tot op heden niet bekend zijn geworden:
"Deze omstandigheden hebben tot gevolg dat een buitengerechtelijke schuldregeling niet tot stand kan komen. Het gevaar dat schulden tijdens of na een dergelijk traject alsnog bekend worden, bedreigt een eventueel tot stand gekomen buitengerechtelijke schuldregeling."
De rechtbank ziet dit anders. Er is sinds maart 2021 sprake van beschermingsbewind en de bewindvoerder heeft verklaard dat er gedurende het bewind geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Verzoeker woont verder sinds 2019 op hetzelfde adres.
Dat kans dat er zich alsnog schuldeisers zullen melden is naar het oordeel van de rechtbank gering. Gezien ook het aantal en het soort de schuldeisers dat zich gemeld heeft bij verzoeker / de bewindvoerder ziet de rechtbank geen aanleiding te vermoeden dat zich nog meer schuldeisers zullen melden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een minnelijk traject onder deze omstandigheden niet overgeslagen had moeten worden.
Om die reden wijst de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af.
Documentsoort
- Uitspraken en jurisprudentie
Trefwoorden
- Rechtbank
- Rechtspraak
- Schuldhulpverlening (Msnp)
Gerelateerd
Hier vindt u een verzameling uitspraken waarbij verzoeker(s) is (zijn) toegelaten tot de Wsnp, maar de rechtbank geen aanleiding ziet om een eerdere ingangsdatum te bepalen.
Uitspraak van 6 maart 2025 waarin de rechtbank bepaalt dat aflossingen in het kader van langlopende betalingsregelingen niet gelijk gesteld kunnen worden aan "aflossen" in de zin van artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet (Fw).
Uitspraak van 6 maart 2025 waarin de rechtbank oordeelt dat het aannemelijk is dat het voor de schuldenares onmogelijk is om een regeling te treffen met haar schuldeiser.